Grondslagen voor de waardering van activa en passiva

Immateriële vaste activa

De immateriële vaste activa worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs plus bijbehorende kosten of vervaardigingsprijs inclusief direct toerekenbare kosten verminderd met lineaire afschrijvingen op basis van geschatte economische levensduur. Indien de realiseerbare waarde duurzaam lager ligt dan de boekwaarde, vindt er een afwaardering plaats. Voor de zelf vervaardigde activa is een wettelijke reserve aangehouden ter hoogte van het geactiveerde bedrag. De uitgaven na eerste verwerking worden geactiveerd als het waarschijnlijk is dat de uitgaven zullen leiden tot een toename van de verwachte toekomstige economische voordelen. Alle overige uitgaven worden verantwoord als kosten in de winst- en verliesrekening in de periode dat ze zich voordoen.

Beleggingen

Terreinen en gebouwen

De waardering van terreinen, gebouwen en installaties vindt plaats tegen aanschafwaarde, verminderd met de cumulatieve afschrijvingen. De afschrijvingen zijn lineair berekend en gebaseerd op de verwachte economische levensduur. De restwaarde van de bedrijfsgebouwen is bepaald op 50% van de WOZ-waarde. Op de terreinen wordt niet afgeschreven. Indien de realiseerbare waarde duurzaam lager ligt dan de boekwaarde, vindt er een afwaardering plaats. Terreinen en gebouwen worden niet langer geactiveerd in geval van afstoting of permanente buitengebruikstelling, en bij buitengebruikstelling indien geen toekomstige economische voordelen meer worden verwacht. Winsten of verliezen bij afstoting of buitengebruikstelling worden bepaald als het verschil tussen de netto opbrengst en de boekwaarde van het actief en worden verwerkt in de winst- en verliesrekening. De uitgaven na eerste verwerking worden geactiveerd als het waarschijnlijk is dat de uitgaven zullen leiden tot een toename van de verwachte toekomstige economische voordelen. Alle overige uitgaven worden verantwoord als kosten in de winst- en verliesrekening in de periode dat ze zich voordoen.

Beleggingen in groepsmaatschappijen en deelnemingen

Beleggingen in groepsmaatschappijen en deelnemingen waarop invloed van betekenis kan worden uitgeoefend, worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde. Deelnemingen die als belegging worden aangehouden, worden gewaardeerd tegen de actuele waarde ultimo boekjaar. Bij de bepaling van de nettovermogenswaarde worden de waarderingsgrondslagen van de onderneming gehanteerd.

Overige financiële beleggingen

De overige financiële beleggingen betreffen participaties in de intrinsieke waarde van de subfondsen van CZ Beleggingsfonds en een participatie in het private equity fonds van EQT.

De zakelijke waarden en vastrentende waarden zijn gewaardeerd tegen marktwaarde ultimo boekjaar. De marktwaarde wordt bepaald op beurswaarde. De deposito’s zijn gewaardeerd tegen boekwaarde plus opgelopen rente.

Onder andere financiële beleggingen worden de commercial papers gewaardeerd tegen boekwaarde plus opgelopen rente. Gezien de korte doorlooptijd van deze instrumenten is de boekwaarde plus opgelopen rente een goede benadering van de marktwaarde.

Beleggingen in externe hypotheken-, externe vastgoed- en externe infrastructuurfondsen worden gewaardeerd op basis van reële waarde. Bij waardering van deze externe fondsen wordt de discounted cashflow methode gehanteerd. Hierbij wordt uitgegaan van de onderliggende marktwaarde van het fonds.

De leningen worden gewaardeerd tegen reële waarde, waar nodig onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid.

De herbeleggingsrekeningen worden gewaardeerd aan de hand van laatst bekende transacties en het externe geldmarktfonds op basis van intrinsieke waarde.

Ongerealiseerde koersresultaten, gerealiseerde transactieresultaten en valutaresultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Transactiekosten bij aankopen van financiële instrumenten worden in de winst- en verliesrekening verwerkt, met uitzondering van de externe vastgoed- en de externe infrastructuurfondsen.

Voor zover de reële waarde van de externe vastgoed-, de externe infrastructuurfondsen en de private equity fondsen de verkrijgingsprijs overtreft, wordt een herwaarderingsreserve gevormd. Waardedalingen worden ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht indien de herwaarderingsreserve daartoe ontoereikend is.

Vorderingen

Vorderingen worden bij eerste verwerking gewaardeerd tegen de reële waarde. Vorderingen worden na eerste opname gewaardeerd tegen de geamortiseerde kostprijs, waar nodig onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid.

Per 31 december 2023 is het nog op te leggen eigen risico en eigen bijdrage verantwoord onder de overige vorderingen. De vergelijkende cijfers zijn ten behoeve van vergelijkbaarheid hierop aangepast. Het kwantitatieve effect per 31 december 2022 betreft een afname van de vorderingen uit directe verzekeringen en bedraagt 83,6 miljoen euro. Het kwantitatieve effect op het resultaat is nihil. Voor de individuele jaarrekening van Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ groep U.A. betreft het kwantitatieve effect per 31 december 2022 een afname van de vorderingen uit directe verzekeringen en bedraagt 12,4 miljoen euro. Het kwantitatieve effect op het resultaat is nihil.

Overige activa

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen aanschafwaarde, verminderd met lineaire afschrijvingen op basis van de geschatte economische levensduur. Indien de realiseerbare waarde duurzaam lager ligt dan de boekwaarde, vindt er een afwaardering plaats.

Eigen vermogen

Herwaarderingsreserve

Voor zover de reële waarde van de externe vastgoed-, de externe infrastructuurfondsen en het private equity fonds de verkrijgingsprijs overtreft, wordt een herwaarderingsreserve gevormd. Waardedalingen worden ten laste van de winst- en verliesrekening gebracht indien de herwaarderingsreserve daartoe ontoereikend is.

Overige wettelijke reserves

De overige wettelijke reserves bestaan uit dat deel van het eigen vermogen waarover de bestuurders van de rechtspersonen op grond van wettelijke regelingen niet vrijelijk kunnen beschikken. De onder dit hoofd opgenomen reserve bestaat uit:

  • de wettelijke reserve uitvoering Wlz. In de wettelijke reserve uitvoering Wlz is het financiële resultaat van ter beschikking gestelde middelen en de exploitatiekosten opgenomen. De reserve is onderworpen aan artikel 4.6 van het besluit Wfsv. Voor deze reserve geldt een maximering van 20% van het ter beschikking gestelde budget beheerskosten Wlz-uitvoerders en het budget beheerskosten Wlz voor zorgkantoren. Het saldo van de herverdeling op basis van de clearinghouse constructie door het ZiNL wordt niet meegenomen in de berekening van de overschrijding;

  • de wettelijke reserve op activering van immateriële vaste activa. Er wordt een wettelijke reserve gevormd voor een bedrag ter hoogte van het geactiveerde bedrag voor zelf vervaardigde activa. Deze reserve valt vrij naar gelang de boekwaarde van het actief vermindert.

Bestemmingsreserve

De bestemmingsreserve wordt gevormd door de middelen die zijn afgezonderd ter financiering van initiatieven in de zorg aan een charitatieve entiteit (zoals bedoeld in de Wet minimumbelasting) of aan een niet-charitatieve entiteit t.b.v. de uitvoering van uitsluitend charitatieve activiteiten, die niet gefinancierd kunnen worden uit de wettelijke of aanvullende ziektekostenverzekeringsmiddelen.

Statutaire reserve

Op basis van de statuten bestaat de verplichting om alle exploitatieoverschotten en tekorten toe te voegen aan respectievelijk in mindering te brengen op de statutaire reserve.

Technische voorzieningen

Voor te betalen uitkeringen ziektekosten

Deze voorziening betreft de kosten van nog uit te keren vergoedingen van behandelingen van verzekerden, welke zijn gestart voor de balansdatum. De post is opgebouwd uit een schatting van de na balansdatum nog te ontvangen declaraties en verminderd met de aan de zorgverleners verstrekte kortlopende voorschotten en de voorschotten voor reeds verrichte, nog niet gedeclareerde zorgverrichtingen voor zover het stellig voornemen bestaat deze te salderen met de geboekte schade. De schatting vindt in principe plaats door op basis van gedeclareerde perioden en ervaringscijfers per zorgverlener of groep zorgverleners het aantal nog te declareren verrichtingen en daarbij horende kosten te schatten. Bij de taxatie van de kosten MSZ en kosten GGZ is rekening gehouden met de contractuele afspraken met ziekenhuizen en GGZ-instellingen, waarin naast prijs- en volumeafspraken met name de omzetplafonds in aanmerking zijn genomen. De schatting van declaraties van ziektekosten die van verzekerden nog worden verwacht, is gebaseerd op ervaringscijfers over het tijdstip, waarop verzekerden en/of zorgverleners hun declaratie inzenden.

In 2023 zijn voor deze voorziening een tweetal uitgangspunten herzien. Enerzijds worden de te verwachten baten in het kader van financiële arrangementen niet langer gesaldeerd in de voorziening. Presentatie vindt plaats onder de overige vorderingen. Anderzijds worden de te verwachten opbrengsten uit verhaal wel gesaldeerd in de voorziening en niet langer gepresenteerd onder de overige vorderingen. In het kader van vergelijkbaarheid zijn, naar aanleiding van deze herziene uitgangspunten, de vergelijkende cijfers hierop aangepast. Het kwantitatieve effect per 31 december 2022 betreft voor CZ groep en toename van de voorziening ten bedrage van 89,1 miljoen euro. Herrubricering heeft plaatsgevonden in de overige vorderingen. Voor de individuele jaarrekening van Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ groep U.A. is het kwantitatieve effect 0,7 miljoen euro per 31 december 2022. Het kwantitatieve effect in het resultaat is nihil.

In deze voorziening is tevens een voorziening voor afhandelingskosten begrepen, die jaarlijks wordt berekend. De basis voor de voorziening voor afhandelingskosten wordt gevormd door de ultimo boekjaar nog af te wikkelen declaraties ziektekosten over het afgelopen jaar en voorgaande jaren. De voorziening voor afhandelingskosten wordt bepaald op basis van de integrale kosten die aan het personeel van de interne organisatorische eenheden, belast met de afhandeling van de hiervoor genoemde declaraties ziektekosten, toe te rekenen zijn.

Voor lopende risico's

De voorziening voor lopende risico's omvat het voorcalculatorische negatieve resultaat technische rekening van het jaar, volgend op het boekjaar. Deze voorziening wordt op modelovereenkomst bepaald op basis van de beste schatting van de toekomstige schadelasten, verdiende premies, vereveningsbijdragen en bedrijfskosten.

Voorzieningen

Verplichtingen personeelsbeloningen

De uitgestelde beloningen hebben betrekking op de VUT-overgangsregeling, de vergoedingsregeling voor ziektekostenpremies aan gepensioneerden en de jubileum-uitkeringen bij 12½-, 25- en 40-jarig dienstverband. Deze beloningen in de vorm van rechten op uitkering na afloop van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn worden volgens de richtlijn RJ271 ‘Personeelsbeloningen’ verwerkt.

Voor de berekening van de VUT-verplichting zijn onder meer de volgende veronderstellingen gehanteerd:

  • de overlevingskans wordt berekend volgende de prognosetafels AG2022, gecorrigeerd voor ervaringssterfte, gedifferentieerd naar leeftijd conform de ABTN 2022 van SBZ Pensioen;

  • de rekenrente wordt gebaseerd op de huidige marktrente van hoogwaardige bedrijfsobligaties en bedraagt 3,15% (2022: 3,53%);

  • de verplichting wordt contant gemaakt waarbij uitgegaan wordt van de Projected Unit Credit methode;

  • de inflatie is afgeleid van het langjarig gemiddelde van de Consumenten Prijs Index (CPI) en bedraagt 1,5% (2022: 1,5%);

  • de franchise bedraagt voor 2023 16.322 euro (2022: 15.015 euro);

  • er wordt rekening gehouden met een algemene salarisstijging van 2,25% (2022: 2,25%) en een individuele carrière-component.

De arbeidsvoorwaarden van CZ groep geven medewerkers een recht op gratificaties op het moment dat zij 12½, 25 of 40 jaar in dienst zijn alsmede op een bijdrage in de kosten van de ziektekostenverzekering na pensionering. Bij de berekening van deze verplichtingen worden dezelfde veronderstellingen, met uitzondering van de rekenrente, gehanteerd als bij de berekening van de VUT-verplichting. De gehanteerde rekenrente voor deze verplichtingen is 3,17% (2022: 3,77%).

Pensioenregeling

CZ groep is voor de uitvoering van haar pensioenregeling aangesloten bij Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Zorgverzekeraars (SBZ). De pensioenregeling heeft betrekking op alle medewerkers en leidt tot vergoedingen die gebaseerd zijn op het salaris en het aantal dienstjaren van medewerkers op hun pensioengerechtigde leeftijd. De pensioenregeling is per 1 januari 2022 omgezet van een middelloonregeling naar een beschikbare premieregeling, tot een maximum salaris van 128.810 euro voor 2023 (2022: 114.866 euro). De franchise voor 2023 bedraagt

16.322 euro (2022: 15.015 euro). De uitvoering van de pensioenregeling is ondergebracht bij SBZ. Dit betekent dat

alleen de over het boekjaar verschuldigde premies als kosten worden verantwoord.

Voor medewerkers met een pensioengevend salaris boven de 137.800 euro voor 2024 (2023: 128.810 euro) is door Zorgverzekeraars Nederland een collectieve vrijwillige excedent regeling afgesloten bij SBZ Pensioen. De regeling is een Collectief Variabele Pensioenregeling voor netto pensioen zoals bedoeld in de Wet Verbeterde Premieregeling. De verschuldigde bruto premies over het boekjaar worden als kosten verantwoord.

De risico’s van loonontwikkeling, prijsindexatie en beleggingsrendement op het fondsvermogen zullen mogelijk leiden tot toekomstige aanpassingen in de jaarlijkse bijdragen aan het pensioenfonds. Deze risico’s komen niet tot uitdrukking in een op de balans opgenomen voorziening. In geval van een tekort bij het bedrijfstak pensioenfonds heeft CZ groep geen verplichting tot het voldoen van aanvullende bijdragen anders dan hogere toekomstige premies.

De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds kwam eind december 2023 uit op 122,4% (2022: 121,1%). Op grond van de beleggingsstrategie geldt een lager vereist vermogen 116,1% (2022: 118,5%). Op 31 december 2023 is de dekkingsgraad van pensioenfonds SBZ op basis van de marktrente 118,0% (2022: 119,1%) en op basis van de DNB UFR curve 118,0% (2022: 119,5%). De pensioenen in de middelloonregeling zijn per 1 januari 2024 geïndexeerd en met 1,88% verhoogd, in de dekkingsgraden is rekening gehouden met deze indexatie.

In de beschikbare premieregeling wordt voor 2024, net zoals in 2023, uitgegaan van een progressieve premiestaffel.